Eenheid in verscheidenheid

Klik hieronder op een kerkdorp

A | A | A

nieuws

Wie zeggen jullie dat Ik ben?

28-02-2021

En zo kent ongetwijfeld ieder mensenleven zijn tegenslagen

Ons menselijk leven heeft twee tegenstrijdige kanten. Aan de ene kant willen we zonder grenzen of beperkingen zijn. We willen vrij kunnen bewegen, vrij kunnen denken en spreken; nieuwe dingen ontdekken, nieuwe mensen ontmoeten, nieuwe ideeën leren kennen, vrij, zonder beperkingen. Maar aan de andere kant stuiten we voortdurend op allerlei grenzen en beperkingen. Zo hebben we al een jaar lang de Corona-beperkingen. Maar ook los daarvan hebben wij zelf en anderen onze beperkingen: onze fysieke energie is beperkt, onze liefde en aandacht kent zijn grenzen. En uiteindelijk heeft ook ons leven zijn grenzen en gaan we een keer dood.

En die twee dingen in ons leven botsen vaak met elkaar: ons verlangen naar het oneindige en grenzeloze aan de ene kant, en de eindigheid en begrensdheid van ons bestaan aan de andere kant. Ook iemand als de aartsvader Abraham werd daarmee geconfronteerd. Want aan de ene kant had God hem een gezegende en onbegrensde toekomst beloofd: God zou hem voor altijd een land geven om te bewonen, met ontelbare nakomelingen en zou hem zelfs vader van vele volken maken. Maar aan de andere kant zag het er lange tijd niet naar uit dat daar iets van terecht kwam. Abraham en zijn vrouw Sarah bleven tot op hoge leeftijd kinderloos. Pas door een goddelijk ingrijpen werd uiteindelijk toch nog hun zoon Isaak geboren. Maar niet lang daarna, zo hoorden we in de Eerste lezing, dreigde Abraham zijn enige zoon al weer kwijt te raken, toen hij de opdracht kreeg om Isaak als brandoffer op te dragen. Daarmee kwam heel zijn toekomst weer op losse schroeven te staan. De begrensdheid en eindigheid van het menselijk bestaan leek het toch weer te winnen van de onbegrensdheid van Gods belofte.
En zo kent ongetwijfeld ieder mensenleven zijn tegenslagen, waardoor de onbegrensde toekomst opeens onzeker en begrensd lijkt te worden. Bijvoorbeeld wanneer je huwelijk of relatie dreigt stuk te gaan, of wanneer een naaste overlijdt of een levensbedreigende ziekte op je pad komt, of wanneer, zoals in de afgelopen coronacrisis, mensen hun baan verliezen of een deel van hun inkomen of vermogen kwijt raken of in een eenzame depressie terecht komen. Dan wordt opeens je hele bestaan overhoop gehaald. De toekomst wordt onzeker en wanhoop kan dan over je komen.

Ook Abraham kende zulke momenten van wanhoop en vertwijfeling. Want wanneer de dingen van het leven je tegenzitten, lijkt het wel of ook Gód je op een bepaalde manier tegenwerkt. Abraham trok die conclusie echter niet. God had immers in woord en daad steeds laten merken dat Hij vóór Abraham was en hem wilde zegenen en ondersteunen. Daar bleef Abraham dan ook aan vast houden, ook wanneer het tegenzat, met de moed der wanhoop soms. God is trouw en zal erin voorzien, zo hield hij zichzelf en zijn zoon Isaak voor, ook al zag hij zelf niet hoe. Maar hij bleef erop vertrouwen dat God zijn belofte van heil gestand zou doen, zoals Hij dat ook in het verleden had gedaan. Dat was de vaste hoop van Abraham, en van zijn nakomelingen in de eeuwen daarna. God zou aan zijn volk en via één van Abrahams nakomelingen, namelijk de beloofde Messias, aan heel de mensheid heil en zegen brengen.
Heil en zegen kwamen er inderdaad tijdens Jezus’ openbare optreden: blinden gingen zien, doven horen, lammen lopen, bezetenen werden bevrijd, zondaars vergeven, doden stonden op. Toen Jezus aan zijn leerlingen vroeg: “Wie zeggen jullie dat Ik ben?”, antwoordde Petrus dan ook: “U bent de Christus, de beloofde Messias, door wie de goede tijd van Gods Rijk gaat komen.” Petrus voelde zich daarin opnieuw bevestigd, toen Jezus op de berg van gedaante veranderde en een hemels licht uitstraalde: “Meester, het is goed dat we hier zijn. U brengt Gods goedheid en zegen onder ons. Laten we hier drie tenten bouwen, voor u, voor Mozes en Elia.”

En Petrus had inderdaad in zoverre gelijk dat via Jezus Gods onbegrensde liefde onder ons was gekomen. Maar één ding wilde nog niet tot Petrus doordringen, namelijk dat dit Rijk van Gods onbegrensde liefde binnenkwam in een begrensde wereld, die nog getekend was door kwaad, eindigheid en dood. Om deze wereld van binnenuit te kunnen verlossen, zou Jezus ook die eindige en gebroken wereld, met zijn lijden, verlatenheid en dood moeten binnengaan. Pas dan, na zijn lijden en sterven, zou Jezus als Messias, in zijn verrijzenis, Gods oneindige toekomst voor ons kunnen openen.

Zo krijgen Jezus’ leerlingen vandaag, bovenop de berg Thabor, bij de gedaanteverandering, een voorproefje van Jezus’ verrijzenis en onbegrensde toekomst, maar wel met de aankondiging dat de Mensenzoon eerst de dood zal moeten ondergaan, voordat Hij eruit zal opstaan. En daarmee worden de twee dimensies ook van ons leven, als christenen, aangeduid: enerzijds staan wij nog in een begrensde mensengeschiedenis, die getekend is door eindigheid, kwaad en dood, maar anderzijds staan wij ook al in een verloste mensengeschiedenis, die door God is aangeraakt en vernieuwd, door de komst van zijn Zoon. Door Jezus’ leven, dood en verrijzenis zijn Gods liefde en trouw voorgoed binnengebracht in onze wereld en is Gods Rijk onstuitbaar bezig zich door te zetten om ons leven van binnenuit ten goede te keren. Dan zal er vanuit die oude gebroken wereld ongetwijfeld nog allerlei tegenslag en tegenwind op ons pad komen, maar zullen we er samen met Christus doorheen komen, vanuit zijn verrijzeniskracht die al in ons is. Want, zoals de apostel Paulus in de 2e lezing zei, als God zozeer vóór ons dat Hij zijn Zoon totaal heeft gegeven, wie of wat zal dan nog tegen ons zijn, met Christus aan onze zijde? 

Laten we dan, zoals de hemelse stem op de berg ons aanbeveelt, naar deze welbeminde Zoon van God luisteren en Hem volgen. Dan zal ook uw en mijn leven, ondanks de begrensdheid ervan, toch steeds meer duurzame inhoud en uitstraling krijgen, vanuit Gods onbegrensde liefde en trouw, die in ons is en door ons heen werkt.