Sint-Petrusbasiliek Boxtel
A | A | A

nieuws

Wow, wie is die man?

03-02-2019

Lieve mensen, fijn dat ik tijdens dit eerste weekend hier in Boxtel meteen al over zulke mooie Bijbellezingen mag spreken. Ze spreken ons over de kern van ons christelijk leven, namelijk over geloof, hoop en liefde, met de liefde als de grootste en meest duurzame gave, zoals Paulus in de tweede lezing samenvat. Deze duurzame liefde heeft in God zijn oorsprong en bestemming, en is bijzonder onder ons verschenen in Jezus, Gods mensgeworden Zoon. Wanneer Jezus dan ook voor het eerst preekt in Nazareth, waar Hij is opgegroeid, zijn z’n dorpsgenoten in eerste instantie met stomheid geslagen. Wát een uitstraling heeft zijn persoon. Met welk een kracht en intensiteit spreekt Hij de woorden uit. Wat een lading van liefde en energie hebben ze. De mensen verbazen zich dat woorden zo vol genade uit Jezus’ mond vloeien. Ze voelen de stroom van Gods heilbrengende aanwezigheid van Hem uitgaan, ze voelen de werking van Gods Geest die Hij uitstraalt en worden er door getroffen. Het is een “wow”-moment. Wow, wie is die man? Waar heeft-ie dat vandaan?

Ook wij hebben, denk ik wel eens, zulke wow-momenten meegemaakt, dat we met verbazing en stomheid geslagen werden en met open mond en ontroering naar iets hebben gekeken of geluisterd, waarin een bijna bovenaardse schoonheid tot ons kwam. Dat kan gebeuren wanneer je een inspirerende liturgieviering meemaakt, of in de schepping, als je een schitterende zonsondergang aanschouwt of een prachtig uitzicht hebt over een natuurgebied. Of in een prachtig muziekstuk of in een ontroerend en meeslepend lied. Of het kan gebeuren wanneer je getroffen bent door de bijzondere schoonheid of warme uitstraling, die een bepaalde medemens heeft. Zo zijn er talloze andere voorbeelden te noemen, grote en kleine, van momenten dat je in mensen en dingen iets bijzonders waarneemt, iets begenadigds, waarvan je even onder de indruk bent.

In al deze bijzondere ervaringen en momenten bespeuren we iets van het wonder van het leven, en daarmee ook iets van de grootsheid van de Schepper, die een afglans van zijn grootsheid en heerlijkheid in zijn schepselen heeft nagelaten. Het leven is iets wonderlijks: het feit dat we kunnen zien en horen, dat er kleuren, geluiden en smaken zijn, dat er liefde is, dat er bewustzijn en kennis is, dat er vrijheid is. Allemaal wonderlijke dingen die verwijzen naar het wonder van de Schepper zelf. Maar we kunnen aan dit wonder achteloos voorbijgaan. We vinden het nogal snel vanzelfsprekend dat alles er is en we gaan er dan een beetje oppervlakkig en routinematig mee om. Totdat we bij zo’n bijzondere wow-ervaring weer even wakker geschud worden uit onze vanzelfsprekende routine. Voor een moment beseffen we weer hoe bijzonder en wonderlijk het leven is, en bespeuren we ook even iets van de Schepper-God die dit allemaal mogelijk maakt.

Net als die mensen in Nazareth, die Jezus voor het eerst hoorden preken, staan ook wij op onze wow-momenten even met open mond en grote ogen te kijken en te luisteren naar iets of iemand met bijzondere gaven. Maar onze bewondering kan dan helaas al gauw plaats maken voor afgunst. We gunnen die ander zijn bijzondere gave niet. We proberen het weg te praten of te kleineren. Van Jezus zegt men: “Hij is toch de zoon van Jozef, de timmerman. Wat denkt-ie wel”. Een kleinerende opmerking om het wonder van zijn uitzonderlijke begenadiging weg te poetsen.

Jezus zegt dat het hier om een algemeen verschijnsel gaat: geen enkele profeet wordt naar waarde geschat en geëerd in zijn naaste kring. Pas buiten die kring van hun eigen volksgenoten konden ze hun bijzondere genadegaven ontplooien. Zo werden twee grote profeten van Israël, Elia en Elisa door hun tijdgenoten vaak miskend. Hun bijzondere gaven, bijvoorbeeld om in de naam van de Heer genezingen en tekenen te verrichten, konden daarom soms slechts bij mensen buiten Israël tot hun recht komen, bijvoorbeeld bij de weduwe te Sarepta en de melaatse Naäman uit Syrië.

Miskenning van Gods rijke en veelsoortige genade in zijn schepselen, bijzonder in zijn mensen, vindt helaas overal plaats. Wij allen worden geconfronteerd met miskenning en onbegrip, met afgunst en jaloezië, met onverschilligheid en onachtzaamheid. We gunnen elkaar dan het goede niet en zien elkaar dan veeleer als bedreigende rivalen en concurrenten, i.p.v. als elkaar ondersteunende broeders en zusters. En zo is er in de geschiedenis van de mensen een eeuwenoude afgunst en liefdeloosheid, die al teruggaat tot het eerste begin, toen Kaïn uit afgunst zijn broer Abel doodde. Sindsdien is er een erfzonde, een kettingreactie van liefdeloosheid en agressie, waardoor wij elkaar niet goedgunstig en ruimhartig bejegenen, maar eerder afgunstig en agressief.

Ook in de Kerk zijn afgunst en naijver niet zomaar verdwenen. Paulus constateerde het in Korinte, in de kerkgemeenschap die hij gesticht had. De gelovigen hadden daar allerlei menselijke en geestelijke gaven, maar die werden niet altijd tot opbouw van elkaar en van de gemeenschap gebruikt, maar eerder om elkaar af te troeven. Daarom schrijft Paulus in het 13e hoofdstuk van de 1e Korintiërsbrief, dat we vorige zojuist lazen, over de liefde. Die liefde van God is het grote kader, dat alles in wederzijdse harmonie en vrede bijeen houdt/ Zonder die liefde, zijn zelfs je persoonlijke gaven en talenten eigenlijk zinloos; ze bouwen dan niets op, maar vergroten slechts de eigenwaan en de onderlinge verdeeldheid. De liefde daarentegen is niet afgunstig, maar dienstbaar en opbouwend. Die liefde is het noodzakelijke fundament om de gaven van ieder vruchtbaar te laten worden naar elkaar toe. Het is het grote kader, waarbinnen alles goed kan functioneren. In zo’n klimaat van liefde, valt alles op zijn plaats en komt ieder tot zijn recht. In zo’n klimaat van liefde laten we elkaar in onze waarde, en leren we elkaar zien als beeld van God, als kind van God, d.w.z. als iemand die een kanaal van Gods liefde en genade is naar de mensen om hem of haar heen. Dan ontstaat er een cultuur van eer, waarin we Gods aanwezigheid en werkzaamheid in elkaar waarderen en zo wederkerig door elkaar worden opgebouwd en ondersteund.

De oorsprong van die opbouwende liefde is de liefde van God zelf. In de 1e lezing hoorden we hoe de Heer tot Jeremia zei: “Voordat Ik u in de moederschoot vormde, kende Ik u… Ik ben bij u om u te redden.” In Jezus werd die liefde zichtbaar en toegankelijk voor ons. Laten we dan zo dadelijk in de heilige Communie zijn genadige liefde weer ontvangen, om op onze beurt weer goedgunstig en liefdevol te zijn naar elkaar en dankbaar voor ieders gaven.

pastoor Geertjan van Rossem