Sint-Petrusbasiliek Boxtel
A | A | A

nieuws

Is zij knapper dan ik?

27-10-2019

We zijn geneigd om onze eigen negatieve kanten wat te vergoelijken  en onze positieve kanten juist wat op te hemelen...

Misschien herinnert u zich nog wel de bokser Cassius Clay, later Mohammed Ali geheten, die lange tijd wereldkampioen bij de zwaargewichten was. Hij zei van zichzelf: "I am the greatest!" Ik ben de grootste, de beste, ik ben door niemand te verslaan. Een nogal provocerende uitspraak, die de meesten van ons nooit in de mond zullen nemen. Toch zit er in zijn uitspraak een kern die bij de meeste mensen wel speelt, namelijk het verlangen om beter te zijn dan anderen, om niet voor anderen onder te doen. En dit verlangen brengt met zich mee, dat wij onszelf in het dagelijks leven voortdurend met anderen vergelijken. 

In ons hoofd speelt zich daarom een voortdurende krachtmeting af: Ben ik sterker dan hij? Is zij knapper dan ik? Ben ik intelligenter dan hij? Is zij vlotter dan ik? Ben ik rijker dan hij? Is zij interessanter dan ik? Is mijn netwerk groter dan het zijne? Is zij sympathieker dan ik? Zijn mijn verdiensten groter dan die van hem? Is mijn smaak beter dan die van haar, enz., enz..
En omdat die wens om beter te zijn dan anderen soms de vader van de gedachte is, zijn we er bijna onbewust toe geneigd om ten opzichte van anderen extra kritisch te zijn: hun positieve kanten zwakken we wat af en hun negatieve kanten dikken we wat aan. En andersom zijn we geneigd om onze eigen negatieve kanten wat te vergoelijken, en onze positieve kanten juist wat op te hemelen.

Op zich genomen zouden we om dit gedoe van onderlinge vergelijking wie beter is dan de ander, eigenlijk een keer goed moeten lachen. Waarom steeds op onze tenen lopen en gespannen zijn? Waarom niet gewoon onszelf zijn en een ander ook zichzelf laten zijn. Dat maakt het leven veel eenvoudiger en plezieriger. Gewoon een keertje lachen om al die drukdoenerij, die gewichtigheid en die strijd om macht en prestige van onszelf en anderen. Want als dit machtsspel te serieus wordt, dan gaat het de onderlinge verhoudingen tussen mensen bederven door naijver, afgunst, jaloezie, minachting, harde concurrentie, kwaadspreken, vijandschap, ja zelfs, door moord en oorlog. En ook onze onze verhouding tot God wordt dan bedorven doordat we dan ook onze godsdienstigheid kunnen gaan misbruiken in die machtsstrijd om onszelf te verheffen en anderen te kleineren en te overtroeven. Dit kan gebeuren in het klein, maar ook in het groot bijvoorbeeld in oorlogen waarin men de godsdienst misbruikt om andere mensen te minachten. Jezus spreekt vandaag over dat gevaar in het Evangelie.

Er gaat daar een man naar de tempel, overtuigd van eigen voortreffelijkheid. Hij is zo met zichzelf ingenomen, dat hij niet naar de tempel komt voor God en zijn broeders en zusters, maar voor zichzelf. Om aan iedereen te tonen hoe goed en belangrijk is. Hij zegt bij zich zelf: "God, wat moet U toch wel blij met me zijn. Ik ben tenminste niet als de rest van de mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als die tollenaar daar." Zijn gebed draait rond zichzelf. God heeft er eigenlijk geen plaats in, en op de anderen wordt laatdunkend neergekeken. Hij bewierookt zichzelf: "I am the greatest." Daarom zit er, om zo te zeggen, een geurtje aan. Eigenroem stinkt.

Misschien dat we in onze liberale samenleving, die de meeste kerkelijke en godsdienstige verplichtingen aan de laars lapt, geneigd zijn om te zeggen: Dat slaat niet op mij. Ik ben niet als de Farizeeër. Maar ook dan kunnen we in diezelfde val van de zelfingenomenheid trappen, wanneer we bij onszelf denken: “Ik ben blij dat ik niet ben als die Farizeeër of net als de rest van die schijnheilige, kerkelijke en godsdienstige mensen”. Ook op die manier zijn we dan behept met zelfingenomenheid en het hoogmoedig neerkijken op andere mensen. Dat is niet het voorbeeld dat Jezus geeft.

De andere man die naar de tempel komt, de tollenaar, vergelijkt zich niet met andere mensen. Hij ziet ook niet neer op de Farizeeër. Hij vergelijkt zich slechts met God en beseft dat hij met zijn eigen egoïsme en onbetrouwbaarheid daar in de tempel, in Gods tegenwoordigheid, eigenlijk uit de toon valt. Hij voelt de kloof die er bestaat tussen Gods pure heiligheid en goedheid en zijn eigen, troebelige zondigheid. Toch is er iets in hem dat hem naar de kerk heeft gedreven. Het is dat diepe heimwee en dat onstilbare verlangen naar de goedheid en de vrede van God die hij zolang heeft moeten missen in zijn chaotische, verkilde en vereenzaamde leven. Hij zou graag aan God in de tempel iets willen aanbieden, maar hij beseft dat hij eigenlijk niets anders heeft dan zijn falen, zijn tekortschieten, zijn zonde. Daarom blijft Hij op een afstand, en wil zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel. Hij weet: God is de allerhoogste, God is goed en trouw, mooi en puur, maar ik heb Hem in mijn leven helaas vaak losgelaten en niet de eerste plaats gegeven. De tollenaar erkent dit oprecht en klopt zich op de borst, terwijl hij vraagt om ontferming: "God, wees mij zondaar genadig."

Aan dit gebed zit geen naar bijsmaakje. Dit gebed is eerlijk, oprecht en nederig. Het doet recht aan de grootheid, de heiligheid, de goedheid en de barmhartigheid van God. Het kijkt niet neer op andere mensen. Want hij is zich te zeer bewust van zijn eigen geestelijke armoede. Hij heeft met andere woorden àlles van God te verwachten en ook veel van zijn medemensen. Hij staat open voor ontmoeting en bemoediging. En God is hem inderdaad genadig. Deze laatste, zegt de Heer, heeft gekregen wat hij verlangde: hij werd verheven, opgeheven uit het isolement en de troebele leegte waarin hij was vastgelopen en opgetild tot in de nabijheid van God. Hij ging gerechtvaardigd en in vrede met God naar huis, en niét de farizeeër. Want al wie zichzelf verheft, zoals de farizeeër, die wordt vernederd en op zijn plaats gezet, omdat hij zich afsluit voor het voornaamste, nl. de liefde van God en mensen-, maar wie zichzelf vernedert, zoals de tollenaar die volledig steunde op Gods vergevende goedheid, die wordt verheven.

Laten ook wij dan bidden, niet als de zelfingenomen farizeeër maar als de oprechte en nederige tollenaar: “God, u weet dat ik uit mezelf niet anders ben dan alle mensen, dit wil zeggen verlangend naar goedheid en trouw, maar zo makkelijk geneigd tot egoïsme en tot het afdwalen van uw weg. Maar omdat U er ook nog bent en ons bijstaat, daarom durf ik hier aarzelend en tegelijk vol vertrouwen vóór u te staan om u te danken en om u te vragen dat wij mensen meer en meer mogen worden zoals U, levend in liefdevolle goedheid en respectvolle trouw, verbonden met U en met elkaar. God, wees mij en alle andere zondaars genadig."